Saturday, November 12, 2011

Lokale twitch naar Woestijntapuit

We zaten net met een aantal mensen van onze onderzoeksgroep van de Universiteit Utrecht aan het bier tijdens de FAG (Friday Afternoon Gathering) –borrel toen mijn telefoon ging. Vreemd, want ik verwachtte niets en ook een beetje ongemakkelijk want ik was in een gesprek verwikkeld. Op mijn display zag ik dat het Corné Stam was die belde, een enthousiaste jonge vogelaar uit de Alblasserwaard die in het kader van een stage bij het Zuid-Hollands Landschap veel tijd doorbrengt in ‘onze’ waard, de Krimpenerwaard. Wetende dat als hij belt, het maar één ding kan betekenen, nam ik toch maar de telefoon op. Uit de waterval van woorden die meteen over mij uitgestort werd kon ik destilleren dat er een ‘vreemde tapuit’ ergens tussen Ouderkerk en Krimpen aan den IJssel zat. Waarschijnlijk een Woestijntapuit, landelijk gezien een uiterst zeldzame soort. Het verhaal werd vrij snel toch wel erg duidelijk, net zoals het mij op dat moment pijnlijk duidelijk werd dat de schemering allang was ingevallen en het snel te donker zou zijn om nog iets te zien. Het feit dat ik nog in Utrecht zat, zette mij hoe dan ook buiten spel. Ik bedacht snel wie er in de buurt van de opgegeven plek wonen en probeerde met hen contact op te nemen om de melding door te geven. Harm was de enige die opnam en hij ging meteen zoeken. Helaas werd het toch echt te snel donker en de vogel bleek onvindbaar. Met een rustige, heldere nacht voor de boeg had ik weinig hoop dat de vogel, die gemakkelijk ’s nachts trekt, er de volgende ochtend nog zou zitten. Toch in opgewonden staat voegde ik me weer bij mijn collega’s die nog zelden deze kant van mij gezien hadden. Er werd even op een leuke manier over gegrapt en ik moest beloven na het weekend een spannend verhaal te vertellen over mijn poging de vogel alsnog te zien. Daar zou ik mijn best voor doen.

’s Avonds sprak ik met Jonne de plannen voor het weekend door, want hoewel we al besloten hadden te willen gaan trektellen, was het toch ook een zeer aantrekkelijk idee om met het eerste licht te gaan zoeken naar de tapuit. Ik moest maar kiezen. Door de goede treknacht verwachtte ik dat het op de telpost best leuk zou kunnen zijn en vreesde ik dat de tapuit weggevlogen zou zijn. Bovendien zouden er wel meer mensen gaan zoeken, dus ik besloot toch naar de telpost toe te gaan en af te wachten of er een smsje of telefoontje zou komen met het bericht dat de vogel er nog zat. De volgende ochtend stonden Jonne en ik niet geheel onverwachts alleen op trektelpost De Hoekse Sluis. Er vloog nog niet erg veel, maar het was ook pas net licht aan het worden. Na ongeveer 20 minuten kwam al het verlossende belletje. Weer zag ik dat het Corné was die belde en even twijfelde ik of hij misschien alleen zou bellen om te vragen of de vogel nog was teruggevonden, maar toen ik opnam bleek hij weer op dezelfde plek te staan en de Woestijntapuit in beeld te hebben! Jonne begreep meteen wat er aan de hand was en ruimde haar telescoop op om vervolgens direct de auto in te springen. Via de snelste route die ik kon bedenken haastten we ons naar de plek des onheils en daar bleek al een rariteitencomité ter plaatse te zijn. De meeste gezichten waren bekend en hadden daarnaast ook een blije uitdrukking, een teken dat de vogel nog in beeld was. Enkele seconden nadat we de auto uitgestapt waren, kregen Jonne en ik de Woestijntapuit in de kijker en waren we een prachtsoort voor de Krimpenerwaard rijker.

Een batterij telescopen in de vroege ochtend, gericht op de soort van het jaar.

 De Woestijntapuit op 'zijn' schuurtje.

 Jonne betrapt tussen de twitchers! Ontdekker Corné staat links op de foto.

 Iedereen bleef netjes op afstand, de vogel liet zich immers toch wel prachtig bekijken.

De dichtstbijzijnde populaties van de Woestijntapuit leven in Noord-Afrika, maar daar zijn het standvogels. In centraal Azië leven trekkende populaties, met de dichtstbijzijnde broedgebieden in Kazakstan. Soms vliegen – vaak jonge – vogels in het najaar compleet de verkeerde richting in en komen zo in plaats van bijvoorbeeld Oost-Afrika in Nederland terecht, zoals deze Woestijntapuit, een ‘eerste winter’ mannetje. Mannetjes van de Woestijntapuit zijn te herkennen aan hun – niet erg verrassend – zandkleurige verenkleed met zeer contrasterende zwarte vleugels en een zwarte keel. Ook de staart is bijna helemaal zwart met daarboven een witte stuit. Jonge mannetjes zijn nog niet helemaal uitgekleurd, dus het zwart nog niet helemaal effen, maar de tekening is wel al duidelijk te zien. De vogel in kwestie bracht de meeste tijd door op een klein schuurtje of op een hek, en dook af en toe naar de grond om een insect of insectenlarve te pakken. Daarbij liet hij zich fantastisch bekijken en zeker later op de dag zijn er prachtige foto’s gemaakt (niet door mij dus). Het aantal mensen dat kwam kijken groeide in de loop van de ochtend gestaag, wat leidde tot een tafereel dat in de Krimpenerwaard vrij zeldzaam is. Meestal worden bijzondere soorten elders (langs de kust bijvoorbeeld) gezien, en niet midden in een laagveenpolder!

De Woestijntapuit, een eerste winter mannetje.

Allemaal blije gezichten!

Toen we de vogel voldoende bestudeerd hadden besloten we toch nog even terug te gaan naar de telpost in de hoop een paar Kraanvogels te zien om de dag helemaal volmaakt te maken. Dat lukte helaas niet en eigenlijk vloog er helemaal niet zoveel. Het hoogtepunt waren 3 Grote Lijsters die luid roepend over de telpost vlogen. Kriskras door de Krimpenerwaard reden we rond het middaguur weer naar huis om wat in de tuin te gaan werken met de beelden van een geweldig mooie nieuwe soort voor de Krimpenerwaard nog in mijn gedachten. Aan Corné komt alle eer toe voor de ontdekking van het vogeltje en het snelle wereldkundig maken van de waarneming. Ongetwijfeld wordt dit dé soort van 2011 in de Krimpenerwaard!

Thursday, November 3, 2011

De Schorren van Schier

Na op zaterdag met z’n tweeën de westelijke helft van het eiland verkend te hebben, zouden we op zondag met Matthijs en Fransje, een bevriend stel dat dit weekend ook op Schiermonnikoog verbleef, de oostelijke helft verkennen. Net als Terschelling is de westelijk helft deels ingepolderd, deels bebost en bewoond. De oostelijk helft daarentegen is één grote kwelder, aan de noordkant begrensd door een duinenrij. Twee wandelpaden lopen er richting de oostpunt van Schiermonnikoog: één dwars door de kwelder heen en één langs de duinenrij. Wij kozen voor wat wij de mooiste achtten, dus het pad dwars door de kwelder. Matthijs en Fransje waren hier wel eens eerder geweest en verbaasden zich over hoe nat het nu was. Want nat was het. Het veel bewandelde pad was het laagste punt in het landschap en strekte zich nu als een soort kanaal voor ons uit. Toch besloten we het te proberen om met droge voeten in de buurt van de oostpunt van het eiland te komen. Het was bijzonder toepasselijk dat op vele plekken Waterpiepers opvlogen en ook Watersnippen waren alom vertegenwoordigd. Het duurde niet erg lang voordat het pad zelf echt niet meer begaanbaar was en op meerdere plekken had zich rondom het pad een plas had gevormd van enkele tientallen centimeters diep. Pogingen om daar omheen te lopen leverde regelmatig hilarische taferelen op en ik was met mijn oude wandelschoenen de eerste die kletsnatte voeten had. Matthijs zijn rechtervoet was kort daarna ook aan de beurt en bij de laatste, meest verraderlijke plas die we wilden omzeilen stroomde het water ook de schoenen van Fransje in. Jonne kwam uiteindelijk met een extra portie voorzichtigheid als enige met droge voeten de kwelder af, maar ondertussen hadden we wel een bijzonder leuke, gezellige wandeling achter de rug.


Aan vogels was het ondanks het gebrek aan bosjes of losse struiken ook geen gebrek. Al direct toen we de kwelder opliepen zag ik in de verte een roofvogel bidden die mij sterk deed denken aan een Ruigpootbuizerd, hoewel Matthijs zich niet zomaar liet overtuigen. Dat zou later nog komen, toen we in de duinen zaten te lunchen en we letterlijk tegelijkertijd maar liefst 4 Ruigpootbuizerden in beeld hadden. In een rijtje hingen ze te bidden op de door de duinenrij opgestuwde zuidenwind. Wat een prachtige vogels zijn het toch, en er is duidelijk een invasie aan de gang die Matthijs en ik in onze vogelcarrière nog niet eerder hebben meegemaakt. Een ander ornithologisch hoogtepuntje werd door Jonne ‘opgetrapt’. Net toen ik aan het klagen was dat er geen Bokjes tussen de Watersnippen zaten, stapte zij bijna op een exemplaar dat zoals het de soort betaamt geruisloos opvloog, zonder zigzaggende vlucht. Toen de vogel bijdraaide was ook de relatief korte snavel mooi te zien en vlak voor de landing, die bij Bokjes steevast na enkele tientallen meters volgt, waren de ‘tramsporen’ – twee gelige lengtestrepen over de rug – mooi te zien. Onder de lage kweldervegetatie is behalve water ongetwijfeld ook een grote hoeveelheid zaden te vinden en een IJsgors wist daar wel raad mee. Op zo’n 10 meter van ons vandaan schuifelde er een als een muisje over de grond. Een mazzeltje dat hij zich zo goed liet bekijken, want voor Jonne was het een nieuwe soort. Toen de vogel in de gaten kreeg dat hij werd bekeken, vloog hij op waarbij hij ook nog eens zijn kenmerkende roepje liet horen.


Nog voordat we de natte voeten zat waren, liepen we op de kwelder tegen een brede slenk aan die vol stond met water en waar we met geen mogelijkheid overheen konden. We hadden dus geen andere keuze dan richting de duinen te lopen die langs het brede Noordzeestrand liggen. Op het strand vermaakten we ons met de enorme aantallen schelpen en ondertussen probeerden we ondanks de zuidenwind nog wat zeevogels te vinden. Al direct toen we het strand op kwamen lopen was het raak. Een juveniele Grote Jager vloog langs over de waterlijn, en passant wat meeuwen en sterns pestend. Daarna moesten we het doen met verre Eiders en Zwarte Zee-eenden, en nu en dan een langsvliegende Roodkeelduiker. Fransje wilde graag een Jan-van-gent zien, maar daarvan was geen spoor te bekennen tot van het ene op het andere moment ineens meerdere Jan-van-genten aan kwamen vliegen, ook foeragerend en soms relatief dicht langs het strand. Natuurlijk was dat voor ons allemaal een bijzonder gezicht, landrotten als wij zijn.


De tocht over het strand terug richting het westen was gemakkelijker dan de heenweg door de kwelder. Enkele groepjes meeuwen werden nog gecheckt op ringen, maar dat leverde niets op. Toen we de duinen weer overstaken, waren we op de plek waar Jonne en ik gisteren de twee Bladkoningen hadden die Matthijs en Fransje helaas gemist hadden. Nu hielden de vogels echter hun snavel of waren ze verdwenen. Behoorlijk uitgeblust na een heerlijke dag buiten hadden we even wat tijd nodig om bij te komen, waarbij Jonne opmerkte dat mijn brillenpoten weer als witte lijnen op mijn gezicht stonden. ’s Avonds hebben we met z’n vieren nog gezellig een wijntje gedronken en niet al te laat vond iedereen dat het tijd was om te gaan slapen. De laatste nacht op Schiermonnikoog was stil. De meeste toeristen waren al vertrokken en alleen de wind maakte geluid. De volgende ochtend liepen Jonne en ik nog een rondje over de westkant van het eiland, daarbij de vogelscore van het weekend over de 100 heen tillend. Na de lunch worstelden we ons met z’n vieren tegen de harde zuidenwind in de laatste paar kilometers over het eiland richting de boot. Met een licht weemoedig gevoel, maar met leuke herinneringen aan een heerlijk weekend, voeren we terug naar het vasteland. Het dagelijks leven lag daar alweer op ons te wachten.